Hoge Raad dwarsboomt fiscus over toepassing inkeerregeling
De Hoge Raad heeft vrijdag een zwartspaarder in het gelijk gesteld die haar vermogen bij de Zwitserse bank UBS had gestald. Zwartspaarders kunnen ook gebruik maken van de inkeerregeling nadat er media-aandacht is geweest over onderzoek door de fiscus naar zwartspaarders, volg uit het arrest.
Zwitsers vermogen gemeld
De zwartspaarder had een bankrekening bij de Zwitserse bank UBS. Die rekening werd in februari 2014 opgeheven. De Nederlandse Belastingdienst verzocht in juli 2015 aan de Zwitserse autoriteiten om rekeningoverzichten van rekeninghouders bij UBS met een Nederlands adres te verstrekken (een groepsverzoek). UBS informeerde haar Nederlandse rekeninghouders per brief op 16 september 2015 over het groepsverzoek. De brief werd niet aan de vrouw gestuurd, wel werd in verschillende media rond 27 september 2015 melding gemaakt van het groepsverzoek. Op 30 juni 2016 meldde de vrouw alsnog aan de fiscus dat ze beschikte over in het buitenland aangehouden vermogen.
Fiscus: geen vrijwillige verbetering
De vrouw hoopte daarmee gebruik te kunnen maken van de inkeerregeling, maar daar ging de Belastingdienst niet mee akkoord. Over 2005 tot en met 2014 werden navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vergrijpboetes opgelegd. Ten aanzien van de bij UBS aangehouden verzwegen gelden werd bij het opleggen van de vergrijpboetes geen rekening gehouden met vrijwillige verbetering in de zin van artikel 67n AWR.
Gerechtshof: geslaagd beroep op inkeerregeling
De vrouw spande daarover een zaak aan en kreeg eerder bij het Hof al gelijk. Dat oordeelde dat de vrouw formeel niet onder het groepsverzoek viel en dat de fiscus op het moment van inkeer niet wist dat ze tot in 2014 een bankrekening bij UBS had aangehouden en dat tevens op dat moment de serieuze mogelijkheid bestond dat de bankrekening bij UBS niet zou worden achterhaald of in verband zou worden gebracht met de vrouw. Hieruit volgt dat ze niet wist of – objectief gezien – redelijkerwijs moest vermoeden dat de fiscus met de bankrekening bij UBS bekend was of bekend zou worden en dat ze een geslaagd beroep kon doen op de inkeerregeling.
Belastingdienst: gaat om vermoeden ontdekking
De Belastingdienst legde zich ook daar niet bij neer en legde de kwestie voor aan de Hoge Raad. Daar werd onder meer aangevoerd dat het voor de toepassing van de inkeerregeling moet gaan om de vraag of de vrouw redelijkerwijs moest vermoeden dat de fiscus met de onjuistheid of onvolledigheid bekend zal worden. Het zou volgens de fiscus niet gaan om de gerede kans op ontdekking maar om de redelijkheid van een vermoeden dat die ontdekking zou plaatsvinden. De vrouw wist op het moment van inkeer vanwege diverse publicaties in de media dan wel moest objectief gezien redelijkerwijs vermoeden dat de Nederlandse Belastingdienst een onderzoek deed naar Nederlandse zwartspaarders met een UBS bankrekening en dat daardoor de reële mogelijkheid bestond dat de fiscus haar UBS bankrekening op het spoor was of zou komen, werd bij de Hoge Raad aangevoerd.
Hoge Raad: subjectief vermoeden door mediapublicaties niet van belang
De Hoge Raad gaat daar echter niet in mee. De door het Hof vastgestelde feiten laten geen andere conclusie toe dan dat de fiscus op het moment van inkeer geen aanwijzingen had van de door de vrouw in het buitenland aangehouden bankrekening, en dat die rekening ook niet begrepen was onder het groepsverzoek. Objectief gezien is dan niet het vermoeden gerechtvaardigd dat de fiscus met de onjuistheid of onvolledigheid van de aangifte bekend was of bekend zou worden. Anders dan werd betoogd is niet van belang of een subjectief vermoeden aan publicaties in de media zou kunnen worden ontleend.